© Pixabay chair-1940973_1280

De zoon van Tessa

Zo nu en dan hoor ik van de mensen uit mijn omgeving dat ik niet schijn te luisteren. Niet goed althans. Dat zou – tot op zekere hoogte natuurlijk – wel kunnen kloppen. Ik heb vaak momenten dat mijn gedachten gewoon wat afdwalen, zeker als het verhaal dat me verteld wordt me te lang duurt. Of te langdradig wordt. Het is ongelooflijk hoelang mensen door kunnen janken over een ingegroeide teennagel. Uren- en urenlang kunnen sommigen er tot in de kleinste details over uitweiden. Zo ook Tessa. Tessa was een gescheiden vrouw van ergens rond de 50 met 2 volwassen kinderen. Behalve praten over de onbenulligste dingen had Tessa geen hobby’s. Niet één. ‘Wat voor zin heeft het allemaal nog nu de kinderen het huis uit zijn?’ verzuchtte ze wel eens als ik haar tegenkwam en er niet in geslaagd was haar te ontwijken. ‘Ik hoef het huis niet meer gezellig te maken en aan koken doe ik ook niet veel meer.’

Ik had Tessa al een tijdje niet gezien totdat ik haar weer tegenkwam, op de Voorstraat. We stonden voor de deur van de Hema en beleefdheidshalve was ik genoodzaakt even een babbeltje met haar te maken. Al gauw dwaalden mijn gedachten af. Ik hoorde haar niet meer. Het was alsof ik in een soort trance beland was. Vaag hoorde ik de doffe, monotone dreun van haar stemgeluid en ik was bang dat ik ter plekke, staand, in slaap zou vallen. Vanuit mijn ooghoeken zag ik dat mijn man eraan kwam lopen en zich bij ons voegde. Tessa dreunde maar door. Monotoon. Over haar ziektes, over de poel van narigheid waarin ze hulpeloos en eenzaam dobberde.

‘…gaat de zon ook nog schijnen’ hoorde ik haar vanuit de verte zeggen. Met deze woorden werd ik ruw uit mijn staande meditatie gewekt. Normaliter hoefde ik geen antwoord te geven op al wat Tessa uitbraakte, maar in dit geval wou ik dat graag! Was ik immers niet degene die aan het einde van de zomer alweer hoopvol en hunkerend verlangend uitkeek naar de volgende zomer? Was ik niet degene die in de winter permanent onder een blauwe lamp zat, teneinde dat vreselijk winterse gevoel te verdrijven? Was ik niet degene die semipermanent doorlopend met de scheermessen aan de polsen staat als de herfst zich aankondigt en de blaadjes van de bomen vallen? Juist ja! Dus toen ik Tessa hoorde zeggen: ‘gaat de zon ook nog schijnen’ was ik direct wakker en alert.

‘Heerlijk’ loeide ik over de stille Voorstraat. ‘Dat werd wel tijd zeg! Godsamme, wat een ellende hebben we weer achter de rug. Zeg nou zelf: deze situatie was toch niet vol te houden? Voor mij niet in elk geval! Het was één grote nachtmerrie.’

Tessa staarde me verwilderd aan. Ook mijn man staarde me wat verdwaasd aan. Niemand zei iets en ik draafde enthousiast door. Blije onderwerpen zijn aan mij goed besteed en het op handen zijnde mooiere weer was natuurlijk een uitstekend onderwerp.
‘Ik kan niet wachten tot het zover is’ blaatte ik weer. ‘Het hing me zo de keel uit he, deze hele toestand! Heerlijk, heerlijk dat het bijna zover is en dat we dit achter ons kunnen laten!’

Ik had nog wel even door kunnen gaan maar voelde dat mijn man mijn bovenarm beetpakte en daar een lichte druk op uitoefende.
‘Kom’, zei hij monter, ‘we moeten gaan.’ Dit zeggende kneep hij nog eens extra om zijn woorden kracht bij te zetten. Ik keek hem boos aan. Dit was toch niet netjes? Ik was nog midden in een zin en hij onderbrak me op deze manier!
We moeten echt weg’ zei hij. Met een verontschuldigend gebaar knikte hij naar Tessa. ‘We moeten de kleine meid ophalen van pianoles.’
‘Dat is niet waar!’ realiseerde ik me. De ‘kleine meid’ waar hij aan refereerde was allang niet meer zo klein en zat heerlijk thuis achter haar pc. Aan de dreigende blik in zijn ogen leek het me echter beter om gehoor te geven aan zijn oproep. Braaf drentelde ik dus achter hem aan naar de auto.

‘Wat had jij nou net?’ vroeg ik, lichtelijk geïrriteerd toen ik eenmaal buiten Tessa’s gehoorzone was. ‘Waarom moesten we opeens zo snel weg? Ik was nog wat aan het vertellen en je sleurde me daar zo weg.’ Ik was echt wat pissig.
‘Wat had IK?’ vroeg manlief, me verbijsterd aankijkend. ‘Wat was er in Godsnaam met JOU aan de hand? Je leek wel niet goed wijs mens.’
Nu werd ik echt boos. ‘Hoe bedoel je?’ snauwde ik. ‘Ik mag me toch wel wat positief uitlaten over het weer? Als dat mens vertelt dat de zon gaat schijnen mag ik daar toch wel op inhaken of niet soms?’

Zuchtend startte mijn man de auto. ‘Dat zei ze helemaal niet.’
Oh? Ik dacht na. ‘Hoezo, dat zei ze niet? Dat zei ze toch wél?’
Ik hoor het haar nog zeggen: ‘en dan gaat de zon ook nog schijnen’. Zeker weten.
‘Nee’ zuchtte manlief weer. ‘Dat zei ze niet.’
‘Huh? Wat zei ze dan?.’ Ik werd wat angstig.

‘Ze zei’ – hierbij keek manlief me bezorgd aan – ‘ze zei dat haar zoon ging scheiden.’

Tessa kom ik nog wel eens tegen in de stad. Ik weet het niet: op de een of andere manier krijg ik de indruk dat ze me ontloopt. Telkens als ik haar vanuit de verte vrolijk toezwaai vlucht ze schichtig een winkeltje in.

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Abonneer je op dit blog

Voer je e-mailadres in om je in te schrijven op dit blog en e-mailmeldingen te ontvangen van nieuwe berichten.

Archieven

Leuke Links

Blogroll

De Rebelse Huisvrouw