Europa, deel I
Momenteel heb ik weer een huis vol logees – dat heb je als je zo ver buiten de randstad bent gaan wonen – dus ook dit stukje maak ik niet te lang. Onder het mom van ‘even gezellig een aperitiefje voor het eten’ schonk ik zojuist een flink glas wijn in en dook achter m’n computer. Ik was van plan iets venijnigs te schrijven, gewoon, omdat ik daar zin in had.
Zo wou ik het eigenlijk hebben over de hele Weekers-affaire. Het was een beschamende vertoning, dat hele debat en ach, eigenlijk was al op voorhand duidelijk dat de man de hand boven het hoofd gehouden zou worden. Op het moment dat bekend werd dat Weekers aan mocht blijven reden ze in de hoofdstad van Bulgarije luid claxonnerend door de straten, dat weet ik zeker. ‘Dwangmatig pluchekleven’ zou je dit kunnen noemen. Ik blijf het roepen: Nederland is beter af als het niet bestuurd wordt want met dit kabinet blijven we aanhoudend gebukt onder desastreus mismanagement. ‘De Democratie als Klucht’ zou de kop moeten luiden voor de permanente farce die ons voorgeschoteld wordt. Tel daarbovenop de 350 miljoen (of meer) die Dijsselbloem weer met een groots gebaar wil inleveren in Brussel en je hebt alweer gegeten en gedronken.
Okay, ik heb eigenlijk geen zin om hier verder lang over door te gaan, ik word nu al chagrijnig.
Ik ga nu over op een ander onderwerp waar ik eigenlijk ook wat chagrijnig van word. Om de frustratie van me af te schrijven ga ik hier ook wat regels aan wijden. De venijnige zinnen laat ik achterwege. Ik ga er een simpel verhaaltje van maken om het wat beeldend te vertellen. De hoofdpersoon in het verhaaltje heet mevrouw Konijn.
‘Hebt u goed contact met uw buren mevrouw Konijn?’ vroeg de ambtenaar die bij mevrouw Konijn kwam controleren of ze in aanmerking kwam voor zorgtoeslag.
‘Nee’ schudde ze haar hoofd. ‘Hiernaast woont een weduwnaar die knettergek is. De man smijt ’s nachts regelmatig gillend zijn meubilair naar buiten. Hij heeft ook al eens brand gesticht in zijn eigen woning. Ik ben doodsbang voor hem.’
De ambtenaar knikte even. ‘Goed, er is dus geen enkel argument waarom hij u niet zou kunnen helpen?’
Mevrouw Konijn keek geschokt. ‘Helpen? Waarmee?’
‘Met uw boodschappen in huis halen bijvoorbeeld?’ snauwde de ambtenaar terwijl hij zijn zorgvuldig gemanicuurde nagels bekeek. ‘Hij zou u ook kunnen wassen of wat kunnen stofzuigen?’
Mevrouw Konijn hapte naar adem. ‘Moet die man mijn billen wassen?’ kreet ze ongelovig.
De ambtenaar haalde zijn schouders op.
‘Uw kinderen wonen ver weg zegt u. Ze willen geen hulp voor u betalen zegt u, omdat ze geen geld hebben. Hoe dacht u het anders op te lossen?’
Mevrouw Konijn dacht even na en voelde dat ze steeds wanhopiger werd. Haar hele leven lang had ze, samen met haar overleden echtgenoot, keihard gewerkt. Ze hadden een huisje gekocht, altijd braaf alle (torenhoge) belastingen en premies betaald, ervan uit gaande dat ze op hun oude dag goed verzorgd zouden worden. Als ze geweten had dat bij de finish van haar leven DIT het eindresultaat was, dan had ze haar leven heel anders ingedeeld. Dan had ze, net als haar asociale overbuurvrouw, altijd van een uitkering geleefd en ervoor gezorgd geen bezit of eigen spaargeld te hebben.
Wordt vervolgd