Wat is het fantastisch om aan opruimen te doen! Op zolder bij mijn ouders kwam ik een doos tegen die stampvol verhalen bleek te zitten, ooit door mij opgetikt ergens in de jaren ’90. Ik dacht serieus dat ik de doos tijdens een of andere verhuizing kwijtgeraakt was maar nee, al die jaren stond hij ergens in een hoekje.
De meeste van de verhaaltjes zijn ondertussen meer dan 20 jaar oud en het niveau is niet om over naar huis te schrijven maar toch, niet gehinderd door enige vorm van schaamte, zal ik een van die verhalen van toen op mijn blog zetten. Hou je vast 😉
De Drie Kikkers
Er waren eens drie kikkers. Ze hadden alle drie altijd heel veel lol en zagen er alle drie even arrogant en zelfgenoegzaam uit. Altijd hadden ze het hoogste woord en naar de mening van andere dieren weigerden ze te luisteren. De dikste en vetste van de drie was de onbetwiste leider en dat liet hij merken ook. Soms kon dat wel eens tot enige wrevel leiden maar over het geheel genomen waren ze alle drie toch de beste maatjes. De andere dieren van het meer hadden ontzag voor hen. De vissen, de kleinere kikkers, alles in en om het meer liet zich keer op keer de mond snoeren. Ja, de drie kikkers begonnen geleidelijk aan een ware terreur uit te oefenen in het meer. Dat was best wel jammer want anders was het heerlijk geweest om daar te wonen. Het was een prachtig meer met heerlijk schoon water en zelfs in de winter was het daar nog aangenaam. De drie kikkers wisten dat ze niet zo heel populair waren, maar dat kon ze weinig schelen. Heel weinig. Ze zorgden ervoor dat ze hoe dan ook aan de macht bleven, het maakte niet uit hoe, en als dat betekende dat andere bewoners het zo af en toe moesten ontgelden, dan was dat jammer.
Het enige waar de kikkers wèl ontzag voor hadden, was voor de grote boze heks die aan de rand van het meer woonde. Ze hadden gelukkig weinig last van haar maar ze wisten dat ze tot vreselijke dingen in staat was en als de heks naar buiten kwam hielden ze gauw op met kwaken. De andere dieren van het meer hadden geen moeite met de heks, sommigen vonden de heks zelfs aardig. De heks gaf hun af en toe zelfs wat te eten, kortom: zo kwaad was ze ook weer niet. Op de een of andere manier hadden de kikkers het gevoel dat de heks een hekel aan hen had. Nu was dat inderdaad zo. De heks had een gruwelijke hekel aan de drie vette kikkers, alleen al omdat ze die zelfingenomen koppen niet uit kon staan. Zo af en toe zat ze te fantaseren wat ze met de drie kikkers zou beginnen, want ze had wel door dat de andere dieren van het meer doodsbang waren voor die drie en daar wou ze wat aan doen. Urenlang zat ze soms voor het haardvuur, het ene afschuwelijke plannetje na het andere te bedenken, maar ze kwam er maar niet uit.
De drie kikkers hadden niet door dat de heks zó een hekel aan hen had en toen de heks hun maand in maand uit met rust liet, begon hun moed weer wat toe te nemen. Als de heks naar het meer toe liep doken ze niet direct het water in maar bleven gewoon zachtjes doorkwaken. Na een tijdje zagen ze de heks niet eens meer en kwaakten dat het een lieve lust was. Want niemand mocht vergeten dat ze er waren en dat ze er altijd zouden zijn. Op een dag had de heks haar plannetje klaar. Het was zo ontzettend gemeen, zo intens slecht, dat ze wekenlang niet kon slapen van blijdschap. De heks was een heel gemene heks, die een vreselijke hekel aan mensen had. Ze haatte mensen en dit plannetje zou voor de dieren en voor haar – vooropgesteld dat het slagen mocht – een verademing betekenen. Voor de mensheid zou het een ware hel worden, mocht het lukken. Giechelend zat ze daar, naast haar grote ketel, waar ze af en toe in roerde. Vandaag moest het gebeuren. Dit was een prachtige dag. Vanuit de ketel stegen walgelijke groene dampen op en de heks begon hoe langer hoe tevredener te kijken. Het brouwseltje was eindelijk af. Ze goot het in een pannetje en liep naar buiten toe.
De drie kikkers zagen haar aankomen en kwaakten overmoedig door. De leider van de drie had, zoals altijd, een grote mond en de kikker aan de linkerkant knikte hem bemoedigend toe. De kikker die aan de linkerkant zat was niet zo dik en vet als zijn leider, maar toch nog lang niet prettig om naar te kijken. Ze hadden altijd hun vaste plek naast de leider. De ene zat altijd links en de andere rechts. De kikker aan de rechterkant was vreselijk om te zien. Altijd droop er groen slijm van hem af waar hij best trots op was. Hij vond dat een teken van intelligentie. Hij knikte de leider ook bemoedigend toe. De Leider had het op dat moment over het feit dat de winter weer in aantocht was en dat ze ervoor moesten zorgen dat ze niks tekort zouden komen. Als dat betekende dat ze daarbij andere dieren het eten uit de bek moesten nemen, was dat geen probleem. Er moest genoeg eten voor hun zijn en de rest bekeek het maar. Hun huizen vonden ze ook niet zo leuk meer en ze zaten te discussiëren in welk huis ze wilden wonen. Wie van de dieren had een leuk huis? In dat geval zou die plaats moeten maken voor een van hen, want eigenlijk woonden ze veel te klein voor hun stand. Zo zaten ze daar te discussiëren over een ideale toekomt en de heks stond geamuseerd mee te luisteren.
De kikkers keken heel even haar kant op, met een triomfantelijke blik in hun ogen. De heks wenkte hen. Even keken ze elkaar aan. Wat nu? Wat zou dat mens van hen willen? Toch sprongen ze naar haar toe, de lelies bezweken bijna onder gewicht. Uiteindelijk stonden ze alle drie voor haar. Afwachtend keken ze haar aan. De heks keek hen aan, haalde het pannetje tevoorschijn en goot de inhoud ervan in één keer over hen heen. Wat was dit spul in godsnaam? Ze probeerden weg te komen maar het lukte niet. De heks sprak zachtjes: ‘jullie hebben maandenlang geprobeerd de dieren in het bos te tiranniseren en ongelukkig te maken en dat is jullie tot op bepaalde hoogte gelukt. Nu mogen jullie het in de mensenwereld proberen.’ Ze knipte met haar vingers.
Ruud Lubbers keek naar rechts. Daar zat Korthals-Altes wat verdwaasd om zich heen te kijken. Links van hem zat Brinkman, happend naar lucht. Alle drie hadden ze wel in de gaten, dat er iets veranderd was maar wat? Ach, wat maakte het ook uit. Ruud haalde z’n schouders op en kwaakte vrolijk verder. En de andere twee vielen hem onmiddellijk bij. En ze bleven kwaken. En kwaken.