Tot morgen

Tot morgen

Tien weken en twee dagen. Zolang was het nu al dat de man overleden was. De vrouw zat aan tafel. Ze luisterde naar de wind die tegen het huis beukte, zag hoe de regen tegen de ramen zwiepte. Het is raar, dacht ze. De zomer loopt op z’n einde en ik ga naar de herfst, maar het voelt alsof ik jou achterlaat. Jij blijft achter in de zomer van 2025. Ze had gehoopt dat de man iets zou zeggen, dat hij zou zeggen dat hij meeging naar de herfst, naar de winter, naar de lente – maar het bleef stil en ze glimlachte melancholiek.

Haar gedachten gingen terug naar de avonden van nog niet zo lang geleden. De discussies tussen oom H., de man en pa. De scrabbleavondjes, de laatste jaren met z’n drieën.
‘Wie had kunnen denken dat ik jullie beiden binnen het jaar zou verliezen?’ zei ze zacht. Man bleef nog steeds stil, maar opeens hoorde ze pa’s stem in haar hoofd: ‘Ja kind, zo gaan die dingen.’

Die middag stapte ze in de auto. Het viel haar op dat hij van binnen wel weer eens gestofzuigd mocht worden. ’s Ochtends had ze naar de ramen gekeken – de zoutaanslag lag er dik op. Thuiskomend van haar strandwandeling zag ze bij de voordeur allemaal afgewaaide bladeren liggen. Daar had de man altijd voor gezorgd. ‘Heb ik je hier eigenlijk wel genoeg voor bedankt?’ vroeg ze zich af. Nu reageerde hij wel.
‘Het had beter gekund,’ grijnsde hij. ‘Maar goed – je zorgde er altijd voor dat er appelflappen in huis waren, dat was ook heel wat waard.’

De allerlaatste avond had ze ossenhaas voor hem gebakken, samen met gebakken aardappeltjes en broccoli. Na het eten liepen ze de tuin in en keken naar de bomen die ze hadden geplant. Ze herinnerde zich nog dat hij tijdens het planten twintig jaar geleden lachend had gezegd: ‘Boompje groot, planter dood’ – en ze had haar best moeten doen om niet te huilen. Daarna hadden ze nog een tijd op het bankje voor de deur gezeten, in stilte. Ze wist dat de man op zijn manier afscheid nam. Ze verbrak de stilte niet – ze pakte alleen zijn hand en hield die stevig vast.

Soms probeerde ze te lezen. Op haar nachtkastje lag een stapel boeken. Mrs. Dalloway van Virginia Woolf. The Bell Jar van Sylvia Plath. Utmost van Ashis Brahma. Telkens als ze in een van deze boeken begon te lezen merkte ze dat haar gedachten afdwaalden.
‘We zouden een week na je overlijden twintig jaar getrouwd zijn,’ zei ze. ‘Ik vind het toch jammer dat we dat net niet gehaald hebben. Weet je nog dat ik van plan was een groot feest te geven?’
‘Ik weet het,’ zei de man. ‘Telkens als ik je erover hoorde praten kreeg ik het Spaans benauwd.’
‘Ik merkte het,’ zei de vrouw. ‘Dat temperde mijn enthousiasme wel enigszins.’ Ze klonk wat cynisch en beiden lachten.

Die avond stond ze in de slaapkamer. Het was dezelfde kamer waarin de man was heengegaan, ze sliep in hetzelfde bed waar hij zijn laatste adem had uitgeblazen. Het was ook dezelfde kamer waarin moe enkele jaren daarvoor was heengegaan. Buiten was het stil geworden en ze zag een paar blaadjes naar beneden dwarrelen. Ze trok de gordijnen dicht, kroop in bed en knipte het lampje op het nachtkastje uit.
‘Welterusten,’ zei ze.
‘Tot morgen,’ fluisterde de man.
Er gleed iets zachts over haar heen, en voor het eerst sinds tien weken en twee dagen viel ze glimlachend in slaap.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Archieven

Website laten maken?

De Rebelse Huisvrouw