Lief dagboek,
Terwijl ik dit schrijf is het woensdagavond en wordt de wereld om ons heen steeds krankzinniger. Ik volg nog steeds het nieuws, ondanks het feit dat ik me ooit voorgenomen had dat wat minder te doen, maar erg vrolijk word ik er niet van. We zitten met z’n allen in een gekkenhuis, dat is duidelijk. ‘Het is nooit anders geweest,’ zou mijn vadertje zeggen, en hij kon het weten want hij wist vroeger alles van geschiedenis. Heel veel was op een gegeven moment uit zijn geheugen gewist, maar sommige dingen heeft hij nog lang onthouden. Zo kende hij nog lange tijd het gedicht van P.N. van Eyck uit zijn hoofd: De Tuinman en de Dood. Dat gedicht gaat over een tuinman, die zich kapot schrikt als hij op een dag de Dood in de tuin ziet staan. Hij zadelt een paard van de edelman voor wie hij werkt en vlucht naar Ispahaan, een stad die kilometers verder ligt.
‘Waarom liet je mijn tuinman zo schrikken?’ vroeg de edelman aan de Dood.
‘Dat was beslist niet de bedoeling,’ zei de Dood. ‘Ik was hooguit wat verbaasd om hem hier te zien; ik moet hem namelijk vanavond halen in Ispahaan.’
‘Waar het op neerkomt,’ zei pa dan altijd, ‘is dat je je lot niet kan ontlopen; predestinatie. ’
Als er meerdere mensen bij waren, ontspon zich altijd een hevige discussie over het begrip predestinatie, want niet een ieder was het daarmee eens. Het waren van die momenten die toen heel gewoon leken dagboek. Gaandeweg is pa me ontglipt, en ik vraag me heel vaak af: wanneer is dat gebeurd? Op welk moment was hij nog écht pa? Enfin, ik zal er nu niet achter komen; hoogstwaarschijnlijk kom ik er nooit achter, en ook daarover zou mijn vadertje zeggen: predestinatie. Tijd dus voor mijn dagboek en ik begin bij:
Donderdag 7 november
Afgelopen dagen waren wat rommelig, heb eigenlijk weinig inspiratie. Hm. Dan maar een kort verhaaltje.
Op een mooie zomermiddag wandelde ze met haar vader in de buurt van de Grote Bredeplaats. De lucht was warm, en de vage geur van gebakken vis dreef hun kant op.
’Zullen we een lekkerbekje halen pap?’ stelde ze voor. Hij knikte enthousiast: ‘Heerlijk kind!’
Ze ging bestellen, hij zat op een stoel. Zijn blik was afwezig, en ze had het idee alsof hij in de verte iets zocht dat onzichtbaar was. Ze zette het lekkerbekje voor hem neer. Voorzichtig nam hij een hapje, zorgvuldig proevend.
Ze keek naar hem, haar vadertje. Die ooit zo grote, sterke man. Hij genoot van het visje, dat kon ze zien. Toen het laatste stukje op was, keek hij haar aan en glimlachte. ‘Lekker,’ zei hij, en voor een ogenblik herkende ze die oude, vertrouwde uitdrukking.
Woensdag 13 november
In het kader van predestinatie vraag ik me soms toch wel het volgende af dagboek. Mijn vader had het de laatste maanden constant over het getal 103. ‘Ik weet niet hoe ik erbij kom, maar dat zit steeds in mijn hoofd,’ zei hij.
‘Misschien word je wel 103 pap, dat zou kunnen,’ glimlachte ik opgewekt. ‘Dan kun je nog heel wat Beerenburg drinken!’
Bij zijn verhuizing naar zijn nieuwe woonomgeving bleek pa’s appartement nummer 103 te hebben. Telkens als ik daarover nadenk bekruipt me een wonderlijk gevoel en denk ik aan De Tuinman en de Dood. Wat zou pa zeggen, als hij zich realiseerde dat 103 het nummer was van de plek waar de Dood hem kwam halen?
Eigenlijk hoef ik me dat niet eens af te vragen, het antwoord ken ik wel.
Predestinatie.